‘Op lokaal niveau gloort hoop voor sekswerkers’

Landelijke politici zijn kennisblind als het op sekswerkers aankomt, betoogt socioloog en onderzoeker Yannick Bleeker in dit opiniestuk.

Tweede Kamerlid Anne Kuik kreeg op 14 april bij Buitenhof de kans om haar ideeën over prostitutiebeleid te toetsen aan de kennis van hoogleraar Ine Vanwesenbeeck. Een cadeau-tje zou je zeggen.

Helaas, wat volgde was een voorspelbare en ergerniswekkende discussie tussen ideologie en kennis. Wetenschappelijke inzichten die je kruistocht in twijfel trekken zijn vervelend. Beter laat je je leiden door Exxpose, een clubje gelijkgestemden dat in zes jaar tijd 40.000 handtekeningen verzamelde.

De ideeën van Kuik tekenen de teneur van het kabinet: sekswerk is abnormaal en moet worden ontmoedigd. We moeten nadenken over beleid dat de seksbranche controleert en saneert. Deze wens is van morele aard.

Op één punt hebben Anne Kuik en het kabinet gelijk. Het huidige sekswerkbeleid functioneert niet. Maar de oplossing die de regering lijkt te prefereren, is de verkeerde. En niet zo’n beetje ook. Verdere onderdrukking van legaal sekswerk is, zo stellen wetenschappers en belangenbehartigers, namelijk een slecht en ronduit gevaarlijk idee. Maar wat dan wel? Stel versterking van de sociale positie van sekswerkers voorop en gebruik handhaving en strafoplegging als hulpmiddel. Niet andersom.

Normalisering
Misstanden in de seksbranche moeten hard worden aangepakt: of er nu 400 of 4000 slachtoffers van misstanden per jaar zijn, doet er eigenlijk niet toe. Er moet meer balans komen tussen de aandacht voor controle en handhaving aan de ene kant, en normalisering en empowerment aan de andere.

Ons kabinet, kiest in zijn huidige benadering uitsluitend voor het eerste: verregaande regulering, strikte handhaving en ontmoediging. De Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden uit 2011 wordt nu aangepast. De opvolger is naar alle waarschijnlijkheid niet radicaal anders dan de eerste poging.

Sterker nog, de verwachting is dat de registratieplicht er weer onderdeel van wordt. Ook het streven naar een landelijk dekkend netwerk van uitstapprogramma’s kan met een cynische blik en als actief ontmoedigingsbeleid worden gezien.

Lokale overheden, gemeenten dus, kunnen ons vertellen dat uitsluitend reguleren, handhaven en ontmoedigen onvoldoende werkt. Sinds de opheffing van het bordeelverbod in 2000 is sekswerkbeleid vooral lokaal beleid.

Toen gemeenten aan de slag moesten met de tot dan toe gedoogde seksbedrijven, kozen ze voor een harde, rechtlijnige en hiërarchische aanpak. Zonder succes, blijkt nu. De vergunde en legale branche verpaupert en sterft uit, maar de onvergunde en illegale branche divergeert en floreert. Voor sekswerkers met grote gevolgen voor veiligheid, rechtsgelijkheid en toegang tot voorzieningen.

Nu, bijna twintig jaar na de opheffing van het bordeelverbod, reguleert het kabinet vrolijk verder. Een strategie die steeds slechter aansluit bij de dynamiek op lokaal niveau. Bij lokale overheden ontkiemt namelijk een contrabeweging. Voorzichtig en twijfelend zoeken minstens twee grote gemeenten naar ruimte om te experimenteren met de balans tussen normalisering en handhaving.

Want, zo stellen zij, de selectieve nadruk op handhaving, boetes en strafvervolging heeft niet gewerkt. Deze gemeenten stellen het meldings- en sanctioneringsbeleid voor seksbedrijven ter discussie, staan open voor initiatieven van sekswerkers zelf en gaan de dialoog met ­exploitanten aan. Het is niet veel, maar deze ­lokale dynamiek staat haaks op de landelijke tendens.

Het loslaten van de huidige manier van handhaven klinkt onvoorzichtig. Het is echter een perspectief waarin ik meer kansen zie dan in de landelijke trend. Maar voor we de lokale benadering op waarde kunnen schatten, is er meer kennis nodig. We weten simpelweg niet genoeg om te bepalen wat goed of slecht beleid is.

bron: Het Parool 28-4-2019